Ik schrijf graag over vogels. Mijn streven is om hieronder elke twee weken een nieuw verhaal te publiceren. Hieronder treft u mijn laatste verhalen.
Oudere verhalen kunt u lezen op mijn andere website:
http://mensenvogels.blogspot.nl
Oktober 2023.
Zojuist de eerste aflevering van een drieluik over de grutto gezien. Maker is Ruben Smit. Dezelfde als de maker van de film De nieuwe wildernis. Van die laatste film, die ik in de bioscoop zag, weet ik mij nog te herinneren dat ik doodmoe was toen ik de zaal uitliep. Ik wist toen niet waar dat gevoel vandaan kwam.
Bij het zien van deel 1 van de grutto weet ik dat wel. Ik werd namelijk ook nu weer doodmoe. Oorzaak; de ronduit irriterende muzak die zo af en toe dwars door de opnames heen ten gehoren wordt gebracht. Blijkbaar is het geluid van grutto's, ganzen, tureluurs en kieviten voor de heer Smit niet voldoende. Er moet ook zo nodig een dreinende piano of iets dergelijks doorheen jengelen. Waarschijnlijk met als doel de zaak een beetje spectaculairder te maken. Zo beginnen er op het moment dat een bruine kiekendief in beeld komt trommels te roffelen en trompetten te spelen. Dit om te accentueren dat deze kiekendief het op de kuikens van de kiekendieven heeft voorzien. Oei, oei als dat maar goed gaat!
Op mij had het als effect dat ik de zenuwen kreeg. In plaats van te genieten van de prachtige vlucht en kleurtekening van een bruine kiekendief, kreeg ik een rolberoerte.
Ik heb mij voorgenomen niet meer te kijken. Als ik muziek wil horen bij een film dan kijk ik wel een film van Hitchcock. Daar word ik trouwens niet moe van.
3 maart 2023
Laatste gebeurde het weer eens. Ik was op vakantie en zag een paar vogels. Die vermeldde ik op de website van waarneming.nl. Op die site vermeld je ook de exacte plek waar je de vogels gezien hebt.
Een dag later reageerde iemand op mijn melding. Hij twijfelde en vroeg of ik ook foto's had genomen.
Voor iedereen die aan mijn waarnemingen twijfelt, het volgende. Ik zeg het voor de laatste keer.
NEE, IK NEEM GEEN FOTO'S, IK GENIET VAN HET MOMENT.
Zo dat moest er even uit.
De fuut zwom rustig in de Vecht.
De werkman op de werf stond op een steiger zo'n tien meter van de plek waar de fuut zwom. Hij gooide grote stukken brood naar de fuut.
De fuut zwom rustig door. Futen zijn nu eenmaal viseters.
De man werd boos en gebaarde naar de fuut. Het was duidelijk, de fuut was voor hem een ondankbaar stuk vreten.
Tja, werk je aan het water en weet je niet het verschil tussen een fuut en een soepeend.
Na een half uurtje varen, stappen wij af op het eiland Handa, een vogelreservaat voor de westkust van Schotland. Een beetje vroeg in het jaar voor papegaaiduikers. Het is eind april. Papegaaiduikers zijn de clowns van de zee. Van september tot begin mei brengen zij op zee door. In mei komen zij aan land op verlaten, rotsachtige kusten. Broeden doen zij in holen, bijvoorbeeld in konijnenholen.
Wie weet gaan wij er eentje zien.
Het is de bedoeling dat wij (zes onbekende Britten, mijn broer Arthur en ik) in 3 uur tijd een rondje over het eiland lopen. De andere gasten, behangen met camera's met enorme zoomlenzen, zetten er stevig de pas in. Zij hebben blijkbaar haast. Wij lopen achteraan. Ineens valt mijn oog op een klein vogeltje met een lange snavel in de ondergroei. Een bokje! Het vogeltje zit op zo'n drie meter van ons af en scharrelt wat rond. Wij staan in verwondering te kijken naar een vogeltje dat zo volkomen vertrouwd is met onze aanwezigheid dat hij geen enkele poging doet om weg te vliegen of lopen. Pas na zo'n 15 minuten is het vogeltje zo ver van ons weggescharreld dat wij hem niet meer kunnen zien.
Ondertussen raken wij door een fijne motregen langzaam maar zeker doorweekt.
Wanneer wij aan de oceaankust van het eiland komen, valt ons op dat er veel grote jagers (Schotten noemen ze Bonxies) aanwezig zijn. Grote jagers zien er uit als grote bruine meeuwen met een witte vlek op beide vleugels. Zij komen aan hun kostje door andere vogels van hun vis te beroven. Om dit te realiseren vliegen zij achter papegaaiduikers, zeekoeten en andere zeevogels aan en pakken hen beet tot zij de net gevangen vis uitkotsen en laten vallen. Zo af en toe pakken zij ook wel een papegaaiduiker zelf om te eten. Het is trouwens maar goed dat de grote jagers nog geen nest hebben. Arthur en ik zijn op eerdere tochten in Schotland meerdere keren door grote jagers aangevallen. En geloof mij, het is best eng als een vogel met een spanwijdte van 1,40 van voren op je hoofd af vliegt.
Na twee uur, zakt ons de moed in de schoenen. Nog steeds geen papegaaiduiker gezien. Vlak voor het eind van onze tocht, staan wij ineens voor een rots in zee met daarop honderden papegaaiduikers. Doorweekt door de urenlange motregen kijken wij tevreden naar een net aangekomen groep papegaaiduikers. Binnen een paar dagen zullen zij weer fungeren als ambassadeurs voor de bescherming van vogels en zullen er weer bezoekers op hun buik liggen op de rotsen om foto's te maken van deze kleine iconische en komische papegaaien van de zee.
Op het boorje terug naar het vasteland, blijkt dat de Britten geen enkele papegaaiduiker hebben gezien. Zo zie je maar weer. Haastige spoed is zelden goed.
Het is op dit moment eind april. Voor mijn woning zie ik al twee maanden twee futen elkaar het hof maken. Kop omhoog, veren opsteken en elkaar mooie dingetjes uit het water aanbieden.
Een nest hebben ze nog niet gemaakt. 's Nachts dobberen zij slapend voor mijn woning op het water.
Vreemde futen zijn het. In december zag ik ze al zwemmen met een jong. Het jong was natuurlijk op een gegeven moment verdwenen. Waarschijnlijk te vroeg geboren en bezweken aan de kou die dit jaar in maart nog voor sneeuw zorgde. Maar de vraag blijft waarom de futen geen poging meer wagen om eieren te leggen en jongen groot te brengen.
Overigens vind ik baltsende futen erg leuk om te zien. Misschien is het wel een cadeautje van de futen aan ons. Als troost in Covid-19 tijden.
Wat is er nu niet leuk aan een goudplevier? Wat een schoonheid! Kijk maar eens goed naar dat grappige kopje. En dat kunstzinnig gespikkelde verenkleed. Het lijkt wel een schilderij van Jackson Pollock. Vooral in winterkleed zijn ze erg mooi, vind ik. Kort snaveltje, lichte oogstreek en ogen om verliefd op te worden. Onlangs kwam ik weer een groepje van vier goudplevieren tegen. Het was herfst, dus de vogeltjes zijn op doortrek. Nerveus liepen zij bij elkaar door een weiland. Zij werden pas weer wat rustig toen ik buiten hun zicht een plekje had gevonden om ze te bespieden.
Maar nog leuker dan hun uiterlijk vind ik hun gedrag. Zo werd ik op een bergtocht in mei in Schotland door een natte sneeuwstorm overvallen. Ik voelde mij ineens ontzettend alleen en zelfs een beetje angstig. Toen ik ook nog eens werd opgeschrikt door 2 grote mannetjes edelherten (in eerste instantie verborgen in een geul) die er onder gebrul vandoor gingen, voelde ik mij totaal ontheemd. 'Wat doe ik hier in vredesnaam?' Het besef dat ik boven op de top het hele noorden van Schotland zou kunnen overzien, interesseerde mij geen zier meer. Bijna had ik rechtsomkeer gemaakt en was ik teruggegaan.
Juist op dat moment hoorde ik het geluid van een goudplevier. Een eentonige hoge zachte klank. Zielig, ontroerend en verfijnd tegelijk. Het kostte mij wat moeite de vogel te herkennen in het bruingrijze landschap. Toen ik de vogel (later bleek het vrouwtje iets verderop te zitten) in mijn vizier had, zag ik dat hij op een grote steen zat en mij vol aankeek. Hij liep wat heen en weer met een hangende vleugel. Een bekende truc van veel vogelsoorten om de indringer te laten denken dat de vogel gewond is. Zo leidt de vogel mijn aandacht af van het nest.
Ik was bang voor de elementen, de goudpleviertjes waren bang voor mij. Bang dat ik hun eieren of hun jongen iets zou aandoen. Dat besef maakte dat ik mij ineens niet meer bang en alleen voelde. Er was een vogeltje dat om mij gaf! Niet de vogel dat zo beleefde, maar dat was even niet van belang.
Ik heb die dag de top gehaald. Op de top werd ik ook getrakteerd op een zingende beflijster. Het uitzicht was prachtig!
Uitzicht van de top
Kortgeleden was ik in Frankrijk. Om specifieker te zijn; de westzijde van de Jura. In een glooiend weiland zag ik, vanuit een hinderlaag, dan eindelijk het vogeltje dat mij de hele week al voor het raadsel plaatste “wat hoor ik daar toch?” Het bleek een draaihals. Of eigenlijk was het weiland vol met draaihalzen. Ik zag er wel tien. Zittend in de oeroude appelbomen en af en toe afdalend om een insect van de grond op te pikken.
Ik moest denken aan de vreemdste vogelwaarneming die ik ooit heb gehad. Het moet zo ongeveer 1988 zijn geweest. Ik wist als ex-stadsbewoner maar weinig van vogels. Ja, ik wist wat een mus was, maar een vink determineren was al een beetje een zoektocht in het enige vogelboek dat ik bezat. O ja, ik wist wel het nodige van roofvogels.
Ik was net verhuisd naar een woonark in de Utrechtse Vecht en was bezig de tuin die bij de ligplek hoorde om te toveren van een grasvlakte met zeven hoge coniferen (volgens vrienden van mij leek het op een begraafplaats) in een wilde tuin. Op mijn knieën in de grond wroetend, zag ik een vogel over mijn hoofd vliegen. Ik draaide mij om en zie op de waslijn, zo'n 4 meter achter mijn rug, een vogel zitten met de rug naar mij toe. Het eerste dat ik zag is een gebandeerde staart. Ook zag ik een boomschorsachtige verenkleed. Ik weet nog dat ik even denk aan een torenvalk. Maar nee, daarvoor was de vogel iets te klein.
De vogel draaide zijn hoofd zo'n 180 graden om en keek mij recht aan. Even zitten wij allebei ongemakkelijk met een omgedraaide nek elkaar aan te kijken. Toen besloot de vogel dat mijn nabijheid toch iets te problematisch was en vloog hij weg.
Ik vloog ook weg, maar dan mijn woonark in. Om snel te kijken in mijn Petersons vogelgids, op te zoeken wat ik gezien heb. Ik weet niet meer hoe lang het heeft geduurd voor ik doorhad dat ik een draaihals had gezien. Ik las: “Zelden in het westen van het land”.
Nog steeds zie ik dit als mijn mooiste vogelwaarneming in eigen tuin. Jammer alleen dat de draaihals schijnbaar last kreeg van zijn 'draaihals' en snel weer wegvloog. Ik had hem graag nog wat langer bewonderd.
Twee gierzwaluwen gieren boven het water
dalen soms neer en schaarbekken over het water
hun bek gaat open
een rimpel op het water
een insect geslagen
bootjes komen door de sluizen
racen verder
de mensen op de bootjes zien alleen hun drankje
en de pot met zonnebrandolie
ze verdwijnen in de verte
de gierzwaluwen gieren
schaarbekken over het water
bek open
Ik ga op mijn fiets in de polder zoeken naar een klapekster. Die moet hier ergens zitten.
Er zit een graspieper in het weiland. Hij vliegt weg en blijft in een groet in een cirkel om mij heenvliegen. Ik stoor hem blijkbaar en fiets dus maar weg.
Het is stil en koud. De zon schijnt magertjes. Het vriest en het is windstil. Het landschap is wit van de ijzel.
Mijn vrienden overwinteren in Portugal.
Overal zitten buizerds in de weilanden. Zomaar op een paal, in een eenzame boom, op een hek of gewoon in het weiland. Bruine en bijna witte. Ik meen een ruigpootbuizerd te herkennen.
Mijn vrienden overwinteren in Portugal.
Een vrouwtje havik vliegt op, rechts voor mij. Hij daalt, uit zicht, in een slootkant. Komt omhoog met iets in zijn klauwen. Een dode mol? Kraaien vliegen om en rond hem heen. Zij manoeuvreert soepel en ontwijkt de aanvallen van de kraaien. De havik vliegt vlak voor mij over het fietspad en ik zie haar landen in een boom en de prooi opeten.
Mijn vrienden overwinteren in Portugal.
Overal zitten spreeuwen. Voortdurend met elkaar aan het praten. ‘Waar hebben zij het toch over?’ gaat er door mij heen. Nog steeds geen klapekster.
In de sloten zwemmen veel krakeenden tussen de wilde eenden. Ineens zie ik aan de kant een eend met een prachtige groene streep op zijn kop. Een mannetje wintertaling. Het groen op zijn kop knettert in het zonlicht.
Mijn vrienden overwinteren in Portugal.
Mijn tenen worden koud. Ik ben nog steeds geen mens tegengekomen. Overal zitten grote groepen ganzen in het weiland. Ik zie grauwe ganzen, maar vooral veel kolganzen. Uit de lucht landt ineens een grote groep brandganzen. Net gearriveerd uit Spitsbergen misschien?
Een buizerd ziet mij. Ik zie hem ook. De buizerd vliegt op en miauwt. Wie ben ik om hem weg te jagen?
Nog steeds geen klapekster.
Mijn vrienden overwinteren in Portugal.
Wat heb ik toch een pech.
Ik heb de laatste tijd heel wat rare vogels in mijn tuin gehad.
Zo was er een spreeuw die het geluid van de telefoon van mijn toenmalige buurman kon imiteren. Dit geluid was het geluid van een autoalarm. “Leuk”, dacht mijn buurman eerst. “Niet leuk” dacht hij na een tijdje, net als de andere buren met een autoalarm. Die liepen voortdurend naar buiten om naar hun auto te kijken. Maar wie was er nu raar? De vogel of de buren?
Ook heb ik een pimpelmeesje gehad dat ’s nachts kwam slapen op de lamp boven de buitendeur. Lekker warm en droog onder het overstekende dak. Ik kwam er achter toen ik op een avond de lamp wilde bevrijden van spinnenwebben en werd verrast door het wegvliegende meesje. Het meesje heeft er drie weken gezeten. Maar was het nu een raar vogeltje?
Om maar te zwijgen van het fratertje (zoek die maar eens op) dat afgelopen winter op mijn tuinpad zat. Terwijl ik sneeuw aan het ruimen was, wipte het vogeltje naast mij vrolijk op en neer. Volkomen mak en helemaal op zijn gemak. Raar vogeltje of gewoon een lief diertje vol vertrouwen in de mensheid?
Ik stel voor om van nu af aan alleen te spreken over rare vogels als wij spreken over rare mensen. Voor vogels gebruiken wij vanaf nu de term “leuke vogels”. Want er zijn helemaal geen rare vogels, alleen maar leuke vogels.
Een paar weken geleden bezocht ik samen met mijn vriend Peter de Oostvaardersplassen. Vanaf de bult aan de Praamweg, overzagen wij een desperate, kale vlakte met honderden, nee misschien wel duizend edelherten, runderen en paarden. Even kwam de gedachte van natuur naar boven. Heel even maar, toen was die gedachte al weer verdwenen.
Ik zag nog een glimp van een zeearend. Helaas was Peter te laat. Verder veel ganzen, heel veel ganzen. En heel weinig andere vogelsoorten.
Op de terugweg zagen wij, net buiten de Oostvaardersplassen, een groep van zo’n 40 slobeenden. De eenden zwommen op een oppervlakte van zo’n 1 a 2 vierkante meter in cirkels in het rond. ‘Tegen de klok in’, zei ik nog tegen Peter. Af en toe ging er een eendje even aan de kant. Die zat dan een paar minuten buiten de cirkel uit te rusten om op een gegeven moment weer in de cirkel te duiken en mee te zwemmen. "Vreemd gedrag", zeiden Peter en ik tegen elkaar. Onderzoek naar het gedrag in boeken en op internet leverde niets op. Wat deden die eenden toch?
Een paar dagen later wist ik het. De eenden wilden ons wat vertellen. “Jullie denken dat jullie natuur kunnen creëren. Wij, het verbond van slobeenden zullen jullie eens een lesje leren. Wij doen lekker iets dat jullie nooit zullen begrijpen. Lekker puh”.
Dit inzicht luchtte mij enorm op.
In de buurt van mijn vakantieadres in Zwitserland is een groot natuurpark. Nou ja ‘park’, zeg maar gerust wildernis.
Het is mei, het is prachtig weer en ik ben in Zwitserland. Een mooie dag voor een bezoek aan het natuurpark. Om 9 uur start ik.
Om er te komen, moet ik eerst zo’n duizend meter hoogteverschil overwinnen. De wandeling is dus eigenlijk meer een moordende klim naar een hoogte van 2100 meter boven zeeniveau. Recht voor mij zie ik de enorme bergwand die het natuurgebied begrenst. Links en rechts zie ik bergweiden.
Ik hoop deze weer steenbokken te zien. Of een groepje alpenkauwtjes, een steenarend, een notenkraker of een korhoen. Maar ik zie en hoor helemaal niets. Ik hoor alleen de stilte.
Ondertussen zweet ik als een otter. Ik moet af en toe stoppen om het prikkende zweet uit mijn ogen te wrijven.
Na twee uur hard werken, kom ik op een plateau. Daar is het een stuk koeler. De bergwand houdt de zon bijna de hele dag tegen. Ik wandel over het smalle paadje tussen de rotspartijen.
‘KRAK’. Ik stap op een stapeltje dood hout.
Op dat moment vliegt er uit dit dode hout een rode vlinder loodrecht omhoog. Zachtjes wiegend op scharlaken rode vleugeltjes. Witte vlekjes op de vleugels. Donkere keel. Dan zie ik het beter. Het is een vogeltje.
Ik ben met stomheid geslagen. Mijn adem stokt.
In een zucht is het vogeltje gevangen door de wind en vlindert weg. Naar een plek hoog op de bergwand. En dan sta ik alleen in mijn verbouwereerdheid. Ja, ik ben zelfs een beetje ontdaan.
Na een paar minuten pak ik mijn vogelboek erbij. ‘Onmiskenbaar’ ‘16 centimeter’, ‘vlinderachtige vlucht’, ’s zomers op hoogtes boven de 2000 meter’. Ik weet het nu zeker. Ik heb een rotskruiper gezien!
Langzaam kom ik bij. Ik sta te trillen op mijn benen en er bekruipt mij een gevoel van intens geluk. De tranen springen in mijn ogen.
Ik ben normaal geen grootse daler. Maar deze keer daal ik als in een roes, licht, op vleugels. Als een vlinderende rotskruiper.
Vanochtend zijn de jonge boerenzwaluwen uitgevlogen. Het was een dolle boel. Tien jonge zwaluwen en twee ouders duikelen en rollen in de lucht rond onze woonark.
Ik geniet van de acht jongen en hun ouders. Zo af en toe kan ik hen van heel dichtbij bekijken. Zij kiezen namelijk af en toe positie op de telefoondraad die van mijn ark naar een paal op de wal loopt.
Dan hoor ik een knal. Ik weet uit ervaring direct hoe laat het is. Er is een jonge zwaluw tegen het grote raam gevlogen. Snel ga ik naar buiten. Ik wil de zwaluw op een hoog plekje zetten. Zo zit hij veilig voor de poes van de buren. Uit ervaring weet ik dat het jonge beest misschien straks gewoon wegvliegt.
Ik pak het beestje op. Hij weegt echt bijna niets. Het arme beestje rilt in mijn hand. Heel voorzichtig zet ik hem op de tuintafel. Eerst lijkt hij totaal verdoofd. Zou hij dan toch dood gaan? Ik houd hem door het open raam goed in de gaten. Na een minuut of vijf gaat zijn kopje af en toe heen en weer. Na een minuut of tien beweegt hij wat heen en weer en staat hij ineens op zijn korte pootjes. Ik maak nog even stilletjes een foto van hem. Wanneer ik de foto bekijk, zie ik uit een ooghoek dat het vogeltje gevlogen is. Letterlijk. Een pak van mijn hart.
Maar ik weet het nu zeker. Beter tien zwaluwen in de lucht, dan een in de hand!
Die avond zit ik aan het riviertje de Seille in de Jura, Frankrijk. Ik speur de oever af. Soms zie ik daar in het avondlicht een hermelijn de gangen in de wand afstruinen. Op zoek naar een maaltje.
Ineens zie ik een wilde vrouwtjes eend met drie jongen. Ze zwemmen voorzichtig en oplettend stroomafwaarts. Tussen de stenen en stroompjes door. Het vrouwtje houdt mij scherp in de gaten. De drie jongen zwemmen dicht tegen haar aan.
Dan valt mijn oog op een vierde eendje. Die zwemt op een paar meter van de anderen en trekt zich niets van hen aan. Hij zwemt zelfs een beetje in mijn richting. Een onaangepast, zelfstandig eendje. Een beetje een rebel. Het eendje doet mij ineens aan de acteur James Dean denken. Ik moet glimlachen bij de gedachte. Na een paar minuten zijn ze allemaal uit mijn gezichtsveld verdwenen.
De avond erop zie ik de moedereend en haar drie jongen weer. Ze zwemmen, net zo voorzichtig en onopvallend als de avond ervoor. Maar nu de andere kant op. De drie jongen zwemmen zo mogelijk nog dichter tegen hun moeder aan. Strak tegen de overkant.
Ik speur de omgeving af naar het rebelse eendje. Hoe ik ook kijk, er is geen vierde eendje meer. De rebel is verdwenen. Opgegeten door een hermelijn of steenmarter? Het slachtoffer geworden van een reiger, buizerd of havik? Het wordt mij langzaam duidelijk, mijn rebelse eendje is dood. Er overvalt mij een gevoel van triestheid.
Ach, James Dean is ook niet oud geworden.
Gisteren kreeg ik van mijn vriend Peter de vraag waarom ik toch elk jaar naar Schotland ga. Ik heb maar wat gezegd. Mijn gevoel was niet in een zin uit te drukken. Hierbij een poging de vraag te beantwoorden.
Om de voorpret. Weken van te voren ben ik al bezig op het internet en in boeken te lezen over de dieren, het weer, de reis zelf.
Om de grandioze bergen en de luchten die zo helder zijn, dat je een zonnebril nodig hebt.
Om de vogels. Een fuut blijkt ineens een ijsduiker en de buizerd in of boven je achtertuin een steen- of zeearend.
Om de zoogdieren. ’s Avonds leg je een snee brood met pindakaas in je tuin. En dan in de invallende duisternis kijken en luisteren naar dassen of een steenmarter die komen smikkelen.
Om de zee. De stranden zijn blauw, de bergen op de achtergrond wit, de vogels die in de zee duiken zijn jan van genten, de koppen die boven komen blijken nieuwsgierige zeehonden, de vin boven het water is van een dolfijn of een walvis.
Om de otters die je ziet spelen in een loch.
Om te genieten van haggis, neeps and tatties. Of oatcakes met kaas.
Om ’s avonds voor de haard een glas single malt whisky te drinken. Met een druppeltje Schots drinkwater. Engeltjes op je tong te voelen.
Om s’ nachts in bed wakker te worden van de absolute stilte.
Om wakker te worden met het vooruitzicht op een dagje golfen aan de zee. De ballen te zien klimmen tegen de wind in. Of te zien vliegen naar afstanden die je niet voor mogelijk had gehouden. Om een bal over een loch te slaan op de green aan de overkant.
Om te een berg te beklimmen en boven in je eentje te genieten van de arenden die opvliegen, de beflijster die je waarschuwt met zijn grindachtig alarmroep of je dood te schrikken van het melancholieke geluid van een broedende goudplevier of opgeschrikte edelherten.
Kortom om weer eens te voelen hoe het is om stil te zijn, alleen te zijn, te ademen………
Al jaren wil ik een auerhoen zien. Zoals de beroemde vogelgids van Peterson het beschrijft: `Een reusachtige hoenderachtige vogel.` Dat geldt dan eigenlijk alleen voor het mannetje, lees ik.
Wat ik van de vogel weet is dat ze broeden op de grond in `onderbegroeiing`. Het mannetje is niet alleen een grote vogel, maar ook een eigenwijze vogel. Hij weigert soms weg te vliegen bij vermeend gevaar, maar dreigt of valt aan. Om de een of andere reden, wil ik dit wel eens meemaken.
Dit keer loop ik in de Alpen. In een stukje natuur dat nog echt natuur is. Waar nog geen skiliften zijn. En waar de marmotten nog geen oormerken dragen.
Ook deze keer loop ik alleen. In mijn eentje lopend maak ik weinig geluid. En heb ik dus een grotere kans op een toevallige ontmoeting.
Na een slopende klim, ga ik zitten tussen een paar reusachtige rotsen. Voor mij een enorme bergwand, om mij heen een landschap van bergstruiken en sparren. Na een kwartiertje in alle rust gezeten te hebben, sta ik op. Op dat moment schrik ik mij te pletter. Een kakofonie van geluid. Op nog geen vijf meter van mij staat een enorme bruinblauwe vogel, die zich al rap omdraait en er met een rotgang vandoor gaat. Met voor zich uit een kleinere, veel bruinere vogel. Mannetje en vrouwtje auerhoen, zo gaat er door mij heen. Dit alles neemt nog geen vijf seconden in beslag. Dan zijn de vogels in de begroeiing verdwenen. En hoe ik ook zoek, ik vind ze niet meer.
Nadat de schrik wat verdwenen is - mijn hartslag is in no-time enorm gestegen - wil ik naar beneden. Want ik loop dan wel alleen, ik wil het wel graag met anderen delen. IK HEB TWEE AUERHOENEN GEZIEN.
Die dag ben ik verder in mijn nopjes. Loop op wolken. Maar `s nachts in bed, komt er een ander gevoel opzetten.
Ik ben teleurgesteld, want ik ben niet bedreigd of aangevallen.
Zie ik een keer een auerhoen, blijkt het een laffe auerhoen, een schijtlijster. Maar dan wel een hele grote.